Vandaag de dag wordt van (sommige) Leidse speeltuinen verwacht dat zij via hun clubhuis een buurthuisfunctie hebben. De Leidse speeltuinbeweging heeft een lange relatie met het club- en buurthuiswerk in de stad. Vaak is die moeizaam. Er is lang sprake van een zekere concurrentie tussen de speeltuinen en het overige club- en buurthuiswerk, zeker waar het de jeugd betreft.
De pioniers van de Leidse speeltuinbeweging wilden niet alleen speeltuinen opzetten zodat kinderen veilig en verantwoord kunnen spelen. Zij willen allerlei opvoedende, vormende en ontspannende activiteiten organiseren, bij voorkeur in een eigen clubhuis. Dat de gemeente dat vóór de Tweede Wereldoorlog niet wil subsidiëren, komt doordat zij dat ziet als ongelijke concurrentie voor het particulier initiatief.
Dat bestaat enerzijds uit het buurt- en jeugdwerk vanuit verschillende kerkgenootschappen, anderzijds uit het stedelijk sociaal-cultureel werk van de liberale burgerij via het Leidse Volkshuis. Volgens historicus Ger Harmsen moet je de speeltuinbeweging in Nederland zien als een tegenhanger vanuit de arbeiders van dit soort sociaal-cultureel werk, dat doorgaans bestierd wordt door de betere burgerij.
De geschiedenis van het Leidse sociaal-cultureel werk is nog niet geschreven. Hierbij een eerste poging, met de nadruk op het kinder- en jeugdwerk en de relatie met de speeltuinbeweging.
Het begin van het confessionele en liberale club- en buurthuiswerk
In het laatste kwart van de negentiende eeuw zet de NH gemeente in Leiden een aantal wijkgebouwen op in de Leidse binnenstad, Pniël (Middelstegracht) en de Christelijke Wijkvereniging (Levendaal). De vrijzinnig-protestanten volgen met wijkgebouw Geloof, Hoop en Liefde (Oranjegracht/Langestraat). Beiden richten zich op alle leeftijdsgroepen, maar organiseren daarbij veel activiteiten voor kinderen en jongeren. Natuurlijk gaat het om zondagschool en Bijbelkennis, maar ook om zang-, muziek- en toneelclubjes en christelijk verantwoorde ontspanning. In 1915 breidt het christelijke werk zich voor het eerst uit buiten de singels, in gebouw Staalwijk aan de Herenstraat.
Daarnaast wordt vanuit vrijzinnige, progressief-liberale hoek in 1898 het Leidse Volkshuis in gebruik genomen. Naast cursussen en clubs voor volwassenen, heeft dat ook allerlei vormende clubjes voor de jeugd.
Begin jaren twintig worden de katholieken actief. Hun clubhuiswerk voor jongeren gebeurt via het Sint Franciscus Liefdewerk. Jongens en meisjes zijn streng gescheiden: de meisjes in Inden Vrolijkcke Arke (Pieterskerkchoorsteeg), de jongen in de Spreeuwpot (Nieuwstraat).
Wanneer de eerste speeltuinverenigingen verschijnen, zijn er dus heel wat andere organisaties die vormende activiteiten, maar ook verantwoorde ontspanning bieden aan de Leidse jeugd, vooral uit godsdienstige hoek. Daarnaast bestaan er jeugdorganisaties die verbonden zijn met politieke partijen en andere organisaties, netjes gescheiden naar levensovertuiging, zoals het hoort in het indertijd ‘Verzuilde’ Nederland.
Kort na de oorlog komt daar nog een gereformeerde organisatie bij, stichting de Jeugdhaven.
Het buurt- en clubhuiswerk waaiert uit
Na de Tweede Wereldoorlog waaiert het sociaal-cultureel werk, en vooral het jeugd- en jongerenwerk, uit over de uitdijende stad. Men richt zich op de jeugd in de buurten en de wijken. Dat gebeurt in de binnenstad, waar het katholieke en vrijzinnig protestantse clubhuiswerk zelfs samenwerken [Zie ook Om de Doorbraak ] . Dat gebeurt nog meer in de wijken buiten de singels. Zo is De Jeugdhaven onder meer actief in De Kooi en de Mors, het Sint Franciscuswerk vooral in Leiden Noord en het Volkshuis in Zuid-West en Groenoord.
In de nieuwbouwwijken gebruikt het clubhuiswerk vooral de zogeheten honken. Vaak zijn dat kleine ruimten op de begane grond van flatgebouwen. Het gaat om werk met en voor alle buurtbewoners, maar kinder- en jongerenwerk neemt daarbinnen een grote plaats in.
Daarnaast krijgen de speeltuinverenigingen in de jaren vijftig langzaam maar zeker hun clubhuizen, althans: een groot aantal daarvan. Daar wemelt het evenzeer van de jeugdactiviteiten in allerlei clubjes. De clubhuizen vervullen daarnaast ook een buurtfunctie voor oudere buurtbewoners.
Om een beetje afstemming te brengen in dit uitgebreide, diverse veld van kinder- en jeugdwerk, richt de gemeente in 1948 de Leidse Jeugdactie (LJA) op. De speeltuinen nemen daarin in 1950 voorlopig zitting, in het bijzonder bij de sectie Jeugdrecreatie, maar de weerstand vanuit katholieke zijde tegen LBS- en NUSO-bestuurder Vijlbrief blijkt te groot. De LBS stemt haar – indertijd zeer uitgebreide – programma voor vakantieactiviteiten nog wel af met de anderen, maar pas in 1970 treedt ze volwaardig toe tot de LJA.
Buurthuiswerk
Ondertussen begint in de jaren zestig een proces van buurthuisvorming. De organisaties voegen per wijk of buurt hun werk in de honken en andere locaties samen in één gebouw met allerlei faciliteiten en met activiteiten en dienstverlening voor alle buurtbewoners, van kinderen tot senioren. De begeleiding komt in toenemende mate in handen van daarvoor opgeleide beroepskrachten. De Verzuiling verliest aan kracht, dus wordt de samenwerking intensiever, het sociaal-cultureel werk neutraler qua levensovertuiging.
Het is duidelijk dat deze buurthuisvorming ten koste gaat van het werk van de speeltuinverenigingen. Het geldt voor alle kinder- en jongerenclubjes – die toch al onder druk staan door veranderingen in de jeugdcultuur. Maar ook voor volwassenen is er eigenlijk meer te doen en te beleven in het nieuwe buurthuis.
Daarnaast ontwikkelt zich ook een stedelijk georganiseerd jongerenwerk via De Jeugdhaven en het Volkshuis. Dat is vooral gericht op oudere jongeren en jongvolwassenen.
De LJA probeert in de jaren zeventig het kinder- en jongerenwerk van de speeltuinen en dat van de buurthuizen te integreren. Dat komt echter toch grotendeels neer op de afbouw van de vormende en culturele activiteiten met de jeugd en van de buurthuisfunctie van de speeltuinen. De speeltuinen worden meer en meer het domein van jonge kinderen [zie ook : H5 De tijden veranderen]. Het club- en buurthuiswerk breidt zich in de jaren zeventig steeds verder uit over de stad. Weliswaar wordt hier en daar goed samengewerkt, op andere plekken overheerst een gevoel van oneerlijke concurrentie.
Wegbezuinigd
Zo onstuitbaar als het professionele club- en buurthuiswerk opkomt in de jaren zestig en zeventig, zo onvermijdelijk lijkt de afbouw daarvan vanaf de jaren tachtig. Bezuinigingen van de Rijksoverheid leiden tot de eerste ontslagen in het club- en buurthuizen, vervolgens tot de eerste sluitingen van buurthuizen. Ook het stedelijk jongerenwerk wordt het slachtoffer.
De verschillende instellingen voor sociaal-cultureel werk (waaronder club- en buurthuiswerk) gaan samen in wat uiteindelijk de Leidse Welzijnorganisatie (LWO) wordt. Dat kan echter de sluiting van de meeste buurthuizen niet voorkomen. Dat komt niet alleen door Rijksbezuinigingen, maar ook door keuzen die het Leidse stadsbestuur zelf heeft gemaakt. De LWO komt na 2000 steeds verder in de problemen en fuseert in 2008 met zorgorganisatie Libertas. Niet lang daarna besluit het gemeentebestuur alle vormen van Welzijnswerk voortaan aan te besteden.
Het netto resultaat is dat er anno 2023 in Leiden nog maar een paar grote buurthuizen bestaan, een fractie van het dichte netwerk van buurthuizen van ruim veertig jaar geleden. Veel wijken, laat staan buurten, hebben geen buurthuis meer, hoogstens een Buurt Ontmoetingsplek.
In de buurthuizen vinden nog steeds allerlei activiteiten plaats. Tegelijkertijd zijn ze de vaste werkplek van verschillende werkers die overal in de wijk, of in verschillende wijken, uiteenlopende activiteiten opzetten of ondersteunen. Zo ondersteunt een van de “buurtcoaches” met de LBS de speeltuinverenigingen in de stad.
Tegelijkertijd is duidelijk dat er door deze ontwikkeling gaten zijn ontstaan in het sociaal netwerk van de stad. Van het oude kinder- en jeugdwerk – waarvoor na de oorlog organisaties van uiteenlopende signatuur zich verdrongen – zijn feitelijk alleen de speeltuinverenigingen overeind gebleven. Ook bewoners vinden vaak een plekje voor een kaart- of dansavond in de clubhuizen van de speeltuinen, direct in de buurt.
Het is dan ook niet verrassend dat de gemeente sinds 2013 speeltuinverenigingen benadert met de vraag of zij een buurthuisfunctie kunnen en willen vervullen. Het kan verkeren…