Hoofdstuk 5 De tijden veranderen

Ondanks de gestage groei, krijgen de speeltuinen het vanaf de jaren zestig moeilijk. Men komt moeilijker aan vrijwilligers, het werk onder de oudere jeugd kalft af. Er komt concurrentie door andere vormen van jeugd- en jongerenwerk, terwijl de gemeente spelen in de openbare ruimte zonder de beslotenheid van de traditionele speeltuin, steeds belangrijker gaat vinden. Er zijn financiële problemen. Sommige verenigingen overleven niet en de LBS raakt in een crisis. Heeft het speeltuinwerk nog wel toekomst, is de vraag. De crisis lijkt het diepst in de jaren zeventig.

Problemen

Halverwege de jaren zestig blijken veel speeltuinen moeite de clubjes te draaien waar ze subsidie voor krijgen. Of dat komt door gebrek aan vrijwilligers of aan deelnemers, is niet duidelijk. Gebrek aan vrijwilligers is in ieder geval de reden waarom het bestuur van Rondom de Watertoren er in 1970 mee stopt. De speeltuin wordt vervolgens gesloopt door baldadige jongeren. Verschillende andere speeltuinen tellen nog maar een of twee bestuurders.

De speeltuin van Rond de Watertoren werd door de jeugd gesloopt toen het bestuur stopte (LD 22 juni 1971)

Het kost daarom moeite om in de jaren zeventig bestuurders voor de LBS te vinden. Veel speeltuinen zijn evenmin in staat de LBS fatsoenlijke begrotingen of financiële verantwoordingen te leveren. Lastig, want de LBS ontvangt, verdeelt en verantwoordt de gemeentelijke subsidies. Ook die voor de speeltoestellen. Daarvoor stelt de Technische Onderhoudscommissie (TOC) van de LBS prioriteiten. Niet elke speeltuin is altijd even blij met de keuzen; men voelt zich snel tekort gedaan.

Kort voor 1970 valt na een lange lijdensweg het doek voor de vereniging in de Professorenwijk. Wat resteert is een weinig succesvolle “vrije” of “open” speeltuin, zonder vereniging. De gemeente zet steeds meer in op kleine speelplaatsjes in de openbare ruimte en grotere, open speeltuinen [Link: toegang, lidmaatschap]. Zo komt in de Hoge Mors uiteindelijk een open speeltuin, hoewel buurtvereniging Juwelenbuurt samenwerkt met de LBS. Dat voor de nieuwe Merenwijk een speeltuin wordt gepland, betekent nog niet dat het een verenigingsspeeltuin wordt.

Dat gemeentelijke beleid stuit de verenigingen tegen de borst. Het leidt nog jaren tot ruzie tussen gemeente en LBS. Daarbij tonen de speeltuinen lang een grote afkeer van het op straat spelen op zich: vies en onveilig. Het idee dat kinderen behalve in een speeltuin, ook op straat veilig moeten kunnen spelen, wordt pas in de jaren negentig meer geaccepteerd – en vervolgens omarmd.

Ook de financiële problemen groeien. De leningen van Van Schaik voor de clubhuizen kunnen nauwelijks afgelost worden. De nieuwe Wet Sociale Werkvoorziening (WSW, 1972) leidt tot problemen, doordat de gemeente stevig kort op de subsidie voor speeltuinen die een WSW-portier hebben.

LBS-voorzitter P. Brandt (Om de Doorbraak) luidt de noodklok en beklaagt zich over het stadsbestuur (LD 17 sept. 1971)

Voor de LBS is het duidelijk: de hoge nood waarin de speeltuinen verkeren komt voort uit gebrek aan interesse van de gemeente. Zo zullen de speeltuinen een langzame dood sterven. Maar er speelt meer.

Veranderende tijden

Dat (speeltuin)verenigingen moeite hebben nieuwe bestuurders en vrijwilligers te vinden, is een probleem dat vaker voorkomt. Het heeft ook een eigen, interne dynamiek. Uit verantwoordelijkheidsgevoel blijft een kleine groep soms lang zitten. Soms zitten ze daardoor nieuwe mensen zelfs in de weg, zeker als die andere ideeën hebben, of een andere achtergrond. In de jaren zestig, wanneer de samenleving langzaam maar zeker verandert, is dat een vrij nieuw fenomeen.

Vanaf 1963 stijgen de lonen en verbeteren de sociale voorzieningen, terwijl de werkloosheid verdwijnt. De welstand groeit. Vakantie buiten de stad, een brommer of zelfs auto om uitstapjes te maken, en niet te vergeten: de televisie, worden voor veel mensen bereikbaar. Daarmee verandert de vrije tijdsbesteding voor veel gezinnen. Het verenigingswerk in het algemeen komt daardoor onder druk te staan.

Voor de jeugd verandert er ook veel. Er is meer geld voor speelgoed en de huizen worden langzaam maar zeker groter, zodat buitenspelen minder een noodzaak is. Er ontstaat een nieuwe jeugdcultuur, waarin tieners en jongeren vaker uitgaan, naar hun eigen muziek luisteren, zich steeds vrijer en kritischer opstellen. Velen voelen zich niet meer thuis in een clubhuis. Ook jongere kinderen willen anders spelen. Bij een enquête van speeltuin Beatrix in 1970, blijkt dat ze een andere inrichting willen, meer avontuurlijk eigenlijk. Overigens gaan de veranderingen in de jeugdcultuur gepaard met nieuwe zorgen over baldadigheid.

De jeugdcultuur veranderde: Leidse kinderen op de Waardgracht, ca. 1970 (C. Risseuw)

Sommige bestuurders wijten de teruggang van vrijwilligers aan minder verantwoordelijkheidsbesef onder hun buurtgenoten. Er zijn zeker wel actieve bewoners, maar die hebben andere prioriteiten. Huurverhogingen en stadsvernieuwing brengen vanaf 1969 velen in beweging. Oude buurtverenigingen worden buurt-kommitees en overal verschijnen actiegroepen. De samenleving politiseert, ook op buurtniveau.

De LBS onderkent en steunt de roep om inspraak en medezeggenschap, maar vreest ook voor de eigen identiteit van het speeltuinwerk. Dat uit zich vooral in spanningen met buurtorganisaties en de buurthuizen.

In 1970 is er een conflict tussen de speeltuin Zuid West en de buurtvereniging. In de jaren daarna nemen dergelijke conflicten toe, in aantal en heftigheid. Zeker, vaak blijft de verhouding hartelijk. Maar bijvoorbeeld Westerkwartier vreest dat activistische bewoners de vereniging over willen nemen. In Groenoord ontstaat een enorm conflict wanneer de speeltuin zich bedreigd voelt, omdat de buurtvereniging allerlei activiteiten wil organiseren in het nieuwe buurthuis.

Het Clubhuis van speeltuinvereniging Westerkwartier in 1975 (Jan Holvast/HVOL)

Buurthuiswerk

De opkomst, groei én professionalisering van de buurthuizen heeft gevolgen voor de speeltuinen [Club- en buurthuiswerk en de speeltuinen]. In die buurthuizen wordt een steeds breder scala aan activiteiten aangeboden; voor volwassenen, maar ook voor kinderen, tieners en jongeren. Het is concurrentie voor de clubjes van de speeltuinen.

De verschillende organisaties en instellingen, die zich met vorming, ontwikkeling, vrijetijdsbesteding van en hulpverlening aan de jeugd bezighouden, werken sinds 1948 samen in de Leidse Jeugd Actie (LJA). Die hebben dan nog allemaal een levensbeschouwelijke achtergrond. De LBS is geen lid, maar werkt wel met de LJA samen bij de vakantie-activiteiten voor de jeugd – de LBS biedt een heel programma met film, theater en uitstapjes.

Het christelijke of katholieke karakter van diverse instellingen voor sociaal en cultureel werk verdwijnt naar de achtergrond. De LJA ontwikkelt zich tot een bijna para-gemeentelijke stichting die probeert lijn te brengen in het jeugdwerk. De LBS sluit zich in 1970 aan bij de LJA om de positie van het speeltuinwerk binnen dit veld te versterken en de verhouding met de gemeente te verbeteren.

Die relatie verbetert hierdoor inderdaad, zeker in de tweede helft van de jaren zeventig. De LJA komt op voor de speeltuinen, steunt ze bij problemen met de gemeente. Maar tegelijkertijd streeft ze naar een vergaande integratie van het speeltuinwerk met het kinder- en jongerenwerk in de buurthuizen. Het lost de spanningen die in diverse wijken bestaan, niet op. Het professionele aanbod van de buurthuizen vreet het al slinkende werk in de clubhuizen van de speeltuinen verder aan.

Sinterklaasviering in buurthuis Groenoord, 1986 (J. Holvast/HVOL)

In 1980 gaat de LJA op in een nieuwe Leidse welzijnsorganisatie, de Stichting Welzijn. Deze opereert veel minder sturend dan de LJA, biedt meer praktisch ondersteuning. In de jaren daarna begint het Rijk te bezuinigen op het welzijnswerk. Het speeltuinwerk blijft goeddeels gespaard. Het tij keert.

De inhoud van het speeltuinwerk

Behalve dat de LBS steeds praktische problemen moet oplossen, probeert zij zich te bezinnen op de positie en de inhoud van het speeltuinwerk. Deels komen de ideeën via de NUSO. De problemen zijn namelijk niet puur Leids. Ze spelen overal.

Begin jaren zestig komt de NUSO met het idee dat de speeltuinen zich ook op de vrije tijdsbesteding van volwassenen en ouderen moeten richten. Die weg biedt geen perspectief. Interessanter is het idee uit 1970 om de jeugd met uitingen van creativiteit te trekken. Via cursussen van de NUSO worden vrijwilligers daarin getraind. Gedacht wordt aan handenarbeid, sport & spel, kampen en volksdansen.

Van deze activiteiten lijken de knutselmiddagen het meest aan te slaan. Volksdansen is voor de meeste jeugd toch wel erg ouderwets. In plaats daarvan komt midden jaren tachtig de kinderdisco op. Het brengt in ieder geval weer leven in de brouwerij.

Kinderdisco in speeltuin Stevenshof – opgericht in 1985, geopend in 1990 (part. coll.)

Maar hoe dan ook, de speeltuinen ontplooien midden jaren tachtig minder activiteiten dan begin jaren vijftig, en voor een kleinere groep. De verenigingen draaien vooral de speeltuin, voor kinderen van een jaar of zes tot een jaar of elf. De oudere jeugd komt er nog zelden. Er zijn veel minder activiteiten in de clubhuizen. De nadruk ligt op spelen, vrije tijdsbesteding, nauwelijks nog op de opvoedende taak die de pioniers zich hadden gesteld. Maar spelen in de speeltuin blijft natuurlijk wel veilig én (opvoedkundig) verantwoord.

Het eind van een hectische tijd

In de loop van de jaren tachtig komt de Leidse speeltuinwereld weer tot rust. De LBS krijgt een stabiel bestuur. Het maken van begrotingen en verantwoordingen wordt gestroomlijnd. Speeltoestellen worden collectief gekocht door de LBS (via de TOC).

Het is een wonder dat verreweg de meeste speeltuinen deze periode overleven. Bijna overal in Nederland vergaat het ze slechter: veel speeltuinverenigingen zijn opgeheven, de tuinen in gemeentebezit gekomen of helemaal verdwenen. In Leiden komen er zelfs weer nieuwe bij, op initiatief van buurtbewoners, weer in de sociale woningbouw: in de Slaaghwijk (Merendroom, 1982) en de Stevenshof (1985).

Er wacht de speeltuinen dan een nieuwe uitdaging: veiligheid – niet die op straat, maar in de speeltuin zelf. En ondertussen veranderen stad en samenleving verder, met eveneens gevolgen voor het speeltuinwerk .