Vanaf het eerste begin zien de speeltuinen dat onderling overleg en samenwerking belangrijk zijn. Niet alleen om van elkaar te leren, maar ook om samen sterker te staan tegenover de gemeente. Het heeft heel wat voeten in de aarde voordat sprake was van een stabiel samenwerkingsverband, maar dat bestaat dan ook nog steeds, al is de naam veranderd. Er wordt ook samengewerkt met verenigingen in andere plaatsen, zelfs landelijk.
De Centrale
In 1929 wordt een gezamenlijk bestuur benoemd voor het onderling overleg. Eind 1931 wordt dat een officiële organisatie, de Leidsche Speeltuin-Centrale. Daarvan is trouwens een tijd lang ook de speeltuinvereniging Bloemlust uit Alphen a/d Rijn lid.
De speeltuinen stemmen via de Centrale propaganda voor de speeltuinen af – er is zelfs een tijdje een gezamenlijk blaadje – en de grenzen van de werkgebieden. Ze wisselen ervaringen uit. En ze besluiten een cursus voor leid(st)ers op te zetten. Daarvoor zoeken ze in 1932 samenwerking met de oude Volksspeeltuinen/Bond voor Lichamelijke Opvoeding. Dat bevalt niet, waarop de speeltuinen gaan samenwerken met korfbalverenigingen. Als snel hebben alle vier een eigen korfbalvereniging. Eerst spelen deze in een aparte competitie, al snel ook tegen anderen. Oosterkwartier-voorzitter David Vijlbrief wordt voorzitter van de Leidse Korfbalbond.
Vijlbrief komt ook in de Raad van Beheer van de in 1936 opgerichte Leidse Sportstichting. Die moet voor de gemeente het beheer van de sportterreinen coördineren en daar horen volgens de gemeente de speeltuinen ook bij. Binnen de gemeentelijke Sportstichting behartigt Vijlbrief niet alleen de belangen van het korfbal maar waar mogelijk ook die van de speeltuinen.
De Speeltuinfederatie en de LBS
De Centrale is dan al uit elkaar gevallen door onderlinge ergernissen, persoonlijke geschillen en teleurstelling dat het ledental door de grote economische crisis terugloopt. Er zijn minstens twee pogingen een nieuwe organisatie op te richten, een federatie dit keer, maar dat mislukt. Op een bijeenkomst in Prediker (Janvossensteeg) worden op 27 mei 1937 de geschillen opzij gezet. Op 14 juli 1937 wordt officieel de Leidse Speeltuinfederatie (LSF) opgericht.
C.F. Lardée van Westerkwartier wordt voorzitter, Vijlbrief adviseur.
Deze LSF is de directe voorganger van de huidige Leidse Bond van Speeltuinverenigingen. In 1946 wordt ze omgedoopt in Bond van Speeltuinverenigingen voor Leiden en Omstreken (koninklijk goedgekeurd in 1951). In de wandeling wordt ze dan al vaak Leidse Bond van Speeltuinverenigingen (LBS) genoemd.
Voor de oorlog zijn alleen de vier eerste Leidse speeltuinen lid. Na de oorlog groeit het aantal speeltuinen echter razendsnel en zij sluiten zich aan bij de LBS. Datzelfde geldt voor de buurgemeenten: nieuwe speeltuinen in onder meer Voorschoten en Leiderdorp worden lid van de LBS. In 1948 zijn al vijftien verenigingen aangesloten.
De LSF, later de LBS, is veel beter dan haar voorgangers in staat vorm en inhoud te geven aan de samenwerking, ontwikkeling van ideeën en belangenbehartiging. Er zijn voor de oorlog al gezamenlijke propaganda- en inzamelingsactiviteiten en men probeert gezamenlijk de gemeente te beïnvloeden. Dat laatste leidt wel tot frustraties. Pas na de oorlog verandert de opstelling van de gemeente in positieve zin. In 1948 wordt burgemeester Van Kinschot zelfs beschermheer van de vernieuwde LBS. Dat jaar krijgt het speeltuinwerk ook voor het eerst subsidie – de LBS krijgt ook zelf een klein bedrag.
De LBS staat in de naoorlogse jaren de nieuwe verenigingen met raad en daad ter zijde en steunt ze ook richting gemeente. Ze neemt een centrale plaats in bij de ontwikkeling van het speeltuinwerk. Zo zeer zelfs, dat ze in 1957 het beheer krijgt over alle bestaande Leidse speeltuinen, met terugwerkende kracht tot 1954. De LBS geeft de tuinen dan weer in exploitatie bij de verenigingen. Die overeenkomst loopt in 1962 af en is daarna niet verlengd. Wel blijft de LBS een centrale rol spelen in de financiële relatie tussen gemeente en speeltuinen. Eigenlijk loopt die vanaf die tijd geheel via de LBS..
Bij de veiligheidscontrole en vervanging van speelwerktuigen speelt de Technische Onderhoudscommissie van de LBS vanaf de jaren zestig een steeds belangrijker rol. Rond 1980 gaat de LBS ook centraal speelwerktuigen inkopen. Dat verandert weer na 2000, wanneer de gemeente die rol overneemt.
De LBS werkt ook samen met andere instellingen die zich met kinder- en jongerenwerk bezighouden. Na een voorzichtig begin rond vakantie-activiteiten, wordt dat structureler met de officiële deelname aan de Leidse Jeugd Actie (LJA) in 1970. Het welzijnswerk is sindsdien ingrijpend veranderd, maar ook anno 2020 werkt de LBS nog samen met vooral Incluzio.
De gemeente financiert vanaf 1957 de onkosten voor een boekhoudkundige en een administratieve kracht voor de LBS. Een eigen onderkomen krijgt de Bond echter pas begin jaren zeventig. Op de verdere ontwikkeling van de LBS gaan we nog in. Het is tijd even stil te staan bij de landelijke samenwerking.
Landelijke organisatie
De speeltuingedachte is niet geboren in Leiden. De eerste ideële speeltuinvereniging is opgericht in 1900 in Amsterdam. Overal zijn daarna speeltuinverenigingen opgericht. In 1929 komt het initiatief om landelijk samen te werken. In 1931 wordt de Nederlandse Unie van Speeltuin-Organisaties opgericht, de NUSO.
De oprichting van de NUSO loopt parallel met die van de Leidse Centrale. Die is ook min of meer de gewestelijke afdeling van NUSO. Vanuit Leiden wordt Karel West in 1931 tot hoofdbestuurslid van de nieuwe NUSO benoemd.
Net als de Centrale kent de NUSO in de eerste jaren de nodige problemen. Een aantal Leidse speeltuinen twijfelt ook aan het nut ervan en in 1935 is ‘Leiden’ geen lid meer. Na de oprichting van de LSF groeit echter het besef dat zo’n bron van ideeën, kennis en ervaringen uit andere steden best handig is. Uiteindelijk besluit de LSF in 1939 toe te treden tot de NUSO. David Vijlbrief wordt afgevaardigd als hoofdbestuurder – na de oorlog is hij zelfs enige tijd de voorzitter van NUSO.
Sindsdien is de relatie tussen LBS en NUSO altijd bijzonder hartelijk gebleven. In 1948 wordt het jaarlijks NUSO-congres in Leiden gehouden – later gebeurt dat nog een paar keer. De NUSO blijkt een uitstekend middel waardoor speeltuinverenigingen kunnen leren, zowel wat betreft de pedagogische inhoud en de mogelijkheden van het speeltuinwerk, als meer praktisch, met cursussen voor bestuurders, spelleiders etc. Daarnaast treedt de NUSO op landelijk niveau op als woordvoerder en belangenbehartiger wanneer het gaat om het Rijksbeleid op het gebied van speeltuinwerk en jeugdrecreatie.
Behalve de NUSO zijn er meer organisaties in Nederland die zich met de spelende en recreërende jeugd bezighouden. In eerste instantie is er een afzonderlijke katholieke organisatie. Daarmee fuseert NUSO in 1967-1968, met NUSO als nieuwe, oude naam. De Leidse speeltuinen staan trouwens zeer sceptisch tegenover deze fusie, ten onrechte blijkt.
In 1968 wordt Jantje Beton opgericht, dat opkomt voor het recht op buitenspelen. In 2020 fuseert NUSO met Jantje Beton. De naam NUSO blijft dan nog bestaan als NUSO Speelruimte Nederland , tot het per 1 januari 2022 fuseert met het Steunpunt Kindervakanties tot LOS, brancheorganisatie voor buitenspelen, vrije tijd en natuur.