Hoofdstuk 1 De voorgeschiedenis

Spelen hoort bij het opgroeien van kinderen. Buiten spelen is daarbij altijd belangrijk geweest. En daarbij horen ook de zorgen over buiten spelende of rondhangende jeugd, zeker in de stad. Dat is al in de middeleeuwen zo. Om kinderen tegen het gevaarlijke verkeer te beschermen, komen er al rond 1450 parkeerverordeningen en een maximumsnelheid. Maar er worden ook maatregelen genomen omdat kinderen in hun spel straten of struiken vernielen, of uit baldadigheid de ruiten van de school ingooien. In de stedelijke openbare ruimte heeft altijd al een spanning tussen jeugd en volwassenen bestaan. In de negentiende eeuw werd die tegenstelling nog scherper.

Zorgen over de jeugd

In de loop van de negentiende eeuw maakt men zich steeds meer zorgen over ‘de jeugd van tegenwoordig’. Voor het eerst wordt gesproken over ‘straatjeugd’. Het gaat dan vooral om de kinderen van armere mensen, maar die vormen de grote meerderheid van de Leidse bevolking.

Kinderen-in-Verversbuurt
Kinderen in de Ververstraat rond 1900 (ELO, uitsnede)


Die kinderen hangen vaak rond op straat, als ze tenminste niet in een fabriek werken (vanaf 1874 pas vanaf twaalf), op school zitten (wat de meeste kinderen na 1874 ook doen), of hun moeder helpen met bonen doppen. Natuurlijk spelen ze buiten . Vooral de jongens trekken door de hele stad. Spel gaat vaak naadloos over in pogingen om het weinige wat ze thuis kunnen krijgen aan te vullen: bedelen, boodschappen doen, fruit uit de gracht vissen (of jatten). Natuurlijk halen ze kattenkwaad uit, maar ook gewoon spelen kan tot ergernis of schade leiden.

Voor sommige burgers is het allemaal vandalisme en baldadigheid, een voorportaal tot criminaliteit. Er moet opgetreden worden! Andere maken zich juist zorgen over het lot van de kinderen, hun gezondheid en opvoeding. Worden zij thuis wel goed behandeld? Deze dubbele bezorgdheid leidt in 1901-1905 tot de zogeheten Kinderwetten. Voor het eerst komt er apart jeugdstrafrecht. Met de Kinderwetten begint ook wat wij nu kennen als de Kinderbescherming.

Commerciële speeltuinen

Al eerder beperkt het Leidse stadsbestuur het buitenspelen. Diverse spelletjes mogen de kinderen niet meer op straat spelen, waaronder voetballen. Niet iedereen vindt dat een goede ontwikkeling. Bovendien wordt het steeds drukker op straat met trams en ander verkeer. Er is steeds minder ruimte om op straat te spelen. Al in 1881 roept iemand in de krant op om daarom openbare speeltuinen in te richten.

De eerste speeltuin verschijnt zes jaar later, in 1887.

Het is een commercieel initiatief. De Bouwmaatschappij Vreewijk richt een nog braakliggend terreintje aan de Witte Singel in als “Kinderspeeltuin met Melkinrigting”. De entree, waarvoor je ook een glas melk krijgt, kost 10 cent, maar begeleiding door een volwassene is verplicht. Het Leidsch Dagblad is enthousiast, vooral omdat het terrein zo “aan de schennende hand van de wilde straatjeugd” wordt onttrokken. In 1902 wordt de speeltuin opgeheven om alsnog plaats te maken voor een blok herenhuizen.

De speeltuin in Vreewijk, bij de Witte Singel, is net zichtbaar achter de bomen; (ELO, uitsnede)

Kort daarna, in 1905, begint de Leidse ondernemer Van Ingen Schenau een nieuwe commerciële speeltuin aan de Witte Singel: de Thee- en Speeltuin Oud Hortuszicht. Die ontwikkelt zich tot een zeer populaire uitspanning, waar zelfs schoolkinderen van buiten Leiden naar toe komen.

Ook de latere Leidse speeltuinverenigingen gaan er regelmatig met kinderen heen voordat ze over een eigen terrein beschikken. Oud Hortuszicht wordt in 1959 gesloten. Op die plek vinden we nu een goed voorzien, gemeentelijke openbaar speeltuintje.

De Vereeniging Volksspeeltuinen

In hetzelfde jaar dat Oud Hortuszicht opengaat, ontstaat ook een ideëel initiatief voor speeltuinen. Op 1 februari 1905 richten enig heren en dames uit de gegoede burgerij de Vereeniging Volksspeeltuinen op. Enige leden zijn trouwens verbonden met de nieuwe kinderbescherming (Voogdijraad). De drijvende kracht lijkt architect W.C. Mulder.

Aankondiging oprichting Volkspeeltuinen in het Leidsch Dagblad (ELO)


Het doel van de vereniging is “de leerlingen der scholen voor on- en minvermogenden [de scholen voor de armste en iets minder arme kinderen, CS] van alle gezindten binnen Leiden, de gelegenheid te geven zich onder leiding en toezicht te vermaken met en zich te oefenen in eenvoudige spelen.” Een financiële bijdrage is vrijwillig. De Vereeniging wil niet alleen speelruimte voor arme kinderen, maar stelt zich ook een opvoedende taak. Enige jongedames uit de betere kringen zorgen voor toezicht en begeleiding.

De Vereenging vraagt hulp van de gemeente: die heeft immers zelf het op straat spelen beperkt. Zij krijgt een subsidie; het terrein moet ze van de gemeente huren, elk jaar opnieuw. Dat terrein is het Raamland aan de Hoge Rijndijk. Eind 1911 moet men daar weg voor de bouw van het Militaire Invalidenhuis en de HBS. In 1913 gaat de Vereeniging naar het sportterrein aan de Zoeterwoudsesingel, dat de Bond voor Lichamelijke Opvoeding al huurt. In de tussentijd kan men alleen op woensdagmiddag terecht op de speelplaatsen van twee scholen. Daarnaast heeft Volksspeeltuinen vanaf 1906 kweektuintjes voor kinderen op het land van Mulder: de eerste schooltuintjes.

Het huis van architect Mulder, hoek De Sitterlaan Cronesteinkade. Achter het huis waren tuintjes, aan de andere kant van de Cronesteinkade het sportterrein dat Volksspeeltuinen huurde (ELO)

Spelen bij Volksspeeltuinen

De speeltuin van Volksspeeltuinen beschikt over stelten, hoepels, tonnen, een zandbak en misschien een eenvoudige wip. De nadruk ligt op het samen doen van kinderspelen. Balspelen bijvoorbeeld, maar vooral géén voetbal, liever korfbal, misschien ook cricket. Op het terrein waren houten kleedruimten voor jongens en meisjes.
In het begin zijn niet alle kinderen even enthousiast. Vlak na de opening wordt zelfs alles kort en klein geslagen door “halfvolwassen fabriekskinderen.” Maar dat is gelukkig een eenmalige incident. De behoefte is groot en de kinderen gedragen zich goed.
De speeltuin is niet gewoon open, maar heeft specifieke speeltijden. Pas vanaf 1913 gaat men ook in de schoolvakanties open. Er komen zo’n 100 tot 130 kinderen per speeltijd. Dat aantal schommelt sterk. In de zomer gaan veel jongens bijverdienen met bollen pellen. Vanaf augustus moeten veel kinderen, vooral meisjes, thuis helpen met groenten schoonmaken voor de conservenfabrieken.

Fusie

De eerste tien jaar is de Vereeniging Volksspeeltuinen enthousiast en optimistisch. Maar teleurstelling sluipt erin wanneer pogingen om meer speeltuinen te openen doodlopen. Dat trekker Mulder ziek wordt – hij overlijdt in 1920 – helpt ook niet. Ondertussen lijkt het erop dat men zich steeds meer op buitensporten gaat toeleggen.
Het is dan ook niet vreemd dat Volksspeeltuinen in 1922 fuseert met de Leidse afdeling van de Bond voor Lichamelijke Opvoeding. Als onderafdeling daarvan houdt ze zich alleen nog maar bezig met buitensport, zoals korfbal en zwemmen. Wel verzorgt men nog cursussen voor spelleiders. Na 1935 wordt er niets meer van Volkspeeltuinen vernomen. Het speeltuinwerk was ondertussen overgenomen door andere mensen en andere organisaties in de nieuwe arbeidersbuurten van Leiden.

Op het terrein aan de Zoeterwoudsesingel werd veel gekorfbald, hier door Fluks. Op de achtergrond het huis van W.C. Mulder; 1921]
Een van de laatste tekens van leven van Volksspeeltuinen (ELO)